„Madame Furie” is het verhaal van een jonge Congolese die opgroeit in Brussel, de stad waar ook de auteur van deze roman, Grażyna Plebanek, zich heeft gevestigd. De hoofdpersoon wordt verwekt in de nacht van de legendarische bokswedstrijd tussen George Foreman en Muhammad Ali op 30 oktober 1974 in Zaïre. Als hulde aan de overwinnaar wordt het meisje Alia genoemd. De bokssport zal vervolgens als een rode draad door het boek blijven lopen. Zo wordt het boksen voor Alia een manier om zich uit te drukken en eigen waarde te bewijzen, maar ook om de opkomende agressie te onderdrukken die haar antwoord vormt op de repressieve wereld: familie, buren en collega’s.
De roman van Grażyna Plebanek schetst een genuanceerd beeld van het immigrantenmilieu in Brussel. Het verhaal van Alia laat zien hoe het koloniale verleden doorwerkt in de manier van denken van zowel de ex-kolonisatoren als van hun slachtoffers en hoe jonge immigranten richting extremisme gedreven kunnen worden. „Madame Furie” is hiermee een roman die een hoge actualiteitswaarde heeft.
Het boek is soepel geschreven en leest makkelijk weg. Maar wie het uit heeft zal merken dat het verhaal je niet zomaar loslaat.
In 2014 was Plebanka op uitnodiging van Stichting Literatura in Nederland. Zij promotte toen haar roman getiteld “Boksvrouw” te promoten. Van 18 tot en met 21 januari 2018 is Plebanek te gast bij Writers Unlimited Winternachten Festival Den Haag.
Wij publiceren hieronder een fragment uit de roman, in de vertaling van Jacques Dehue en Iwona Mączka.
Grażyna Plebanek Madame Furie
En zo eindigt het verhaal van het duel tussen de ‘zwarte’ Ali en de ‘blanke’ Foreman. En ik was erbij en heb gekeken, en ik ben speciaal hiernaartoe gekomen, om erover te vertellen. Dit alles is verteld door mij, Eddy, volksverteller uit Kinshasa, momenteel gestationeerd in België.
‘Vertel verder, toe vertel verder!’, riep Alia. ‘Pappa, vertel me wat er nog gebeurde!’
Eddy streek met zijn hand over zijn gezicht, alsof hij net wakker werd.
‘Ik zal alles vertellen wat ik weet. De rest vertel jij er zelf bij.
‘Wat voor rest?’
‘Wat er gaat gebeuren vanaf het ogenblik, dat je dit verhaal aan iemand anders gaat vertellen. Neem het begin maar van mij over en de rest vertel je er dan bij vanuit jezelf. Dat doen alle volksvertellers.’
‘Maar hoe moet ik nu weten, hoe het afloopt?’
‘Het loopt niet af, het loopt alleen maar verder. De enen doen het begin van het verhaal, anderen gaan ermee verder. Beloof, dat je je ogen en oren open zult houden, en wanneer de tijd komt, dan geef je dit verhaal gewoon door.’
‘Maar ik ken geen Lingala. Je zei dat je zonder het Lingala ook geen volksverteller hebt.’
‘Zonder Lingala heb je geen Eddy de volksverteller uit Kinshasa.’ De vader strekte zijn hand uit, maar toen hij het stijve, ontkrulde haar van Alia raakte, trok hij die meteen weer terug. ‘Jouw taal zal het Frans zijn.’
‘Mamma Issa zegt dat dat niet onze taal is, maar die van de kolonisatoren.’
‘De taal die we het best spreken is de onze. Als je daar goed in bent, zul je overwinnen. Net als met een zwaard. Het maakt niet uit wie het gemaakt heeft, als je het maar goed weet te hanteren.’
Begin 1983 wemelde het op de Belgische wegen van de auto’s van de Rijkswacht. De witte BMW’s met oranjerode band en blauw zwaailicht lieten de sirenes onafgebroken loeien. Bij Alia op school begonnen vreemde verhalen de ronde te doen: dat ze mensen doodschoten in winkels. Vooral in levensmiddelenzaken, zoals Delhaize of Colruyt. Die kon je maar beter niet bezoeken, het beste was om gewoon binnen te blijven, want anders kon je gedood worden bij een schietpartij. Het gerucht ging dat ze binnenkort de scholen zouden sluiten.
Mamma Issa bracht meer nieuws: de stad werd onveilig gemaakt door gewapende criminelen die overvallen pleegden op winkels, personeel martelden en willekeurige mensen beschoten: de lijken lieten ze op straat achter. In februari werd bij het ziekenhuis waar zij werkte een gewonde binnengebracht die neergeschoten was in de Delhaize in een chique wijk. Bij de winkel was zeshonderdduizend Belgische frank gestolen.
Eddy op zijn chauffeursstoel hield zijn oren gespitst om geen speculatie te missen. Bastien en zijn medewerkers hadden het uitvoerig over de psychose die de zaak in de stad teweeg had gebracht. Niemand wist wie de daders van de gewapende roofovervallen en de moorden waren: sadisten, gewone dieven of leden van een terroristische organisatie? Men begreep ook niet waarom de politie hen niet te pakken kreeg en zij al helemaal niet in staat was om ook maar enig kwaad te voorkomen. Het opschrift ‘SOS 901’ op de deuren van de politieauto’s kreeg een onheilspellend ironische betekenis.
Joe was toen al drie jaar oud en ging naar de kleuterschool, maar Fourmi wist zich nog steeds met succes te onttrekken aan de opgave om boodschappen te doen. Als Eddy zijn dochter welterusten zei, nadat hij haar een van zijn verhalen had verteld, kwam haar moeder op de rand van haar bed zitten om de dingen op te sommen die het meisje morgen na school moest kopen: uien, knoflook, maniokbladeren of spinazie, eieren, melk, gerookte vis, een blikje sardientjes, bakpoeder, zout, peper, paprikapoeder. Rijst hoefde niet, want die kocht Eddy eens in de maand in tienkilozakken en die stonden in het aanrechtkastje. Als Fourmi niets te eten had gemaakt, kon Alia na terugkomst van school tenminste zelf rijst koken en die op smaak brengen met boter en kruiden.
Wegens die boodschappen kon Alia na school niet blijven hangen om te hinkelen of touwtje te springen. Nadat ze de boodschappentassen naar huis had gebracht, had het weinig zin meer om terug te keren naar het plantsoen, daar was dan niemand meer, want de meisjes hadden de opdracht om voor het donker thuis te zijn. Alia wilde graag weer meedoen met de jongens, die tot in de avond voetbal speelden op het trapveldje, maar ze hadden intussen al iemand anders keeper. Alleen Mohammed ging soms stiekem bij haar langs. Voordat hij het gebouw binnenging, liet hij haar altijd controleren of er niemand in het trappenhuis was, want hij was bang Giovanni tegen te komen: hij zou er flink van langs krijgen als die Italiaan zou verklikken dat hij Alia regelmatig opzocht. En dus boksten ze om de beurt tegen de in de gang opgehangen zak, maar zonder een woord te uiten, opdat Mohammeds stem hem niet zou verraden.
Toen in het ziekenhuis waar mamma Issa werkte, het slachtoffer van de schietpartij bij Delhaize was terechtgekomen, verklaarde tante resoluut dat Alia geen inkopen meer mocht doen. Ook verbood zij haar rond te hangen op de parkeerplaatsen bij de supermarkten. Na school moest ze direct naar huis en mocht ze nergens blijven hangen.
‘Haal jij haar maar op van school’, zei tante tegen Fourmi. ‘Eddy en ik moeten werken.’
‘Wat krijgen we nu!’, riep Fourmi. ‘Dat meisje is bijna volwassen. Moet ik haar soms, net als Joe, gaan afhalen?
‘Ze is pas acht!’, stoof mamma Issa op.
‘Bijna negen! Toen ik zo oud was kookte en poetste ik, ik melkte de koeien, slachtte kippen en paste op de zeven kinderen van mijn stiefmoeder en vader, zo!’
Alia bedacht dat ze nog niet had meegemaakt dat haar mamma’s rustig met elkaar praatten. De moeder en oma van Giovanni haatten elkaar ook en het gebeurde regelmatig dat hun geruzie in het in het Italiaans door het trappenhuis galmde. Alleen de Marokkaanse moeder van Mohammed en Younes leefde in eendracht met haar schoonzussen. Ze gingen gesluierd de straat op, en als ze hun kinderwagens voortduwden dan ginnegapten met elkaar en lachten ze. Je kon zien dat ze zich goed voelden in elkaars gezelschap. Alleen wanneer er mannen in de buurt verschenen, dan zwegen ze en boorden ze hun blik in de grond.
Ten slotte was het mamma Issa die het boodschappendoen op zich nam, als Alia op die manier maar direct van school naar huis kwam. ‘s Avonds kropen de volwassenen voor de buis en keken zij naar de telkens nieuwe afleveringen van de affaire met de Brabantse moordenaars in de hoofdrol. Alia lag, met haar benen opgetrokken tot onder haar kin op de slaapbank naar hun commentaren te luisteren, één oor tegen het dunne scheidingswandje gedrukt.
In maart sloegen de moordenaars opnieuw toe: ze schoten een klant van de Colruyt dood en stalen ruim zevenhonderdduizend Belgische frank. In mei beroofden ze een andere winkel, een GB-vestiging, van een nog groter bedrag: achthonderdduizend frank.
‘De artsen zeggen dat het een bende is die aangevoerd wordt door een psychopaat, merkte mamma Issa op. Ze komen om te stelen, maar ze zijn op alles voorbereid. Als er gedood moet worden, dan aarzelen ze niet.’
‘Bastien zegt dat ze Delhaize op deze manier willen afpersen’, voegde Eddy toe. ‘Of dat het bewuste liquidaties zijn, maar uitgevoerd in supermarkten om de politie op een vals spoor te brengen.’
‘Het is allemaal uit liefde’, flapte Fourmi eruit.
‘Hoezo uit liefde? Wat is dat nou weer!’ Mamma Issa stond paf.
‘Bij de kleuterschool zei een van de moeders dat de dochter van de eigenaar van Delhaize naar het schijnt verliefd geworden is op een Rwandees, maar dat de vader niet wil dat ze trouwen, om te voorkomen dat het familievermogen in handen komt van een zwarte. En nu schiet hij erop los om zich wreken!’
‘Rwandezen zijn niet de schuld van alle ellende in de wereld’, remde Eddy zijn vrouw af.
‘Hoezo niet?!’, riep Fourmi verontwaardigd uit.
‘Of misschien zijn de dochters van de eigenaars van de Colruyt en de GB verliefd op dezelfde Rwandees en nu schieten ze op de klanten van de winkels van elkaars ouders?’, sneerde mamma Issa. ‘Je kijkt te veel televisieseries! Bij mij op het werk zeggen ze dat het ook een groep mensen kan zijn die voor de sport schieten en dat hun hobby uit de hand is gelopen. Wie weet hebben ze inderdaad besloten op levende doelen te gaan schieten.’
‘Ik had gisteren een kennis van Bastien in de wagen die voor de geheime dienst werkt.’ Eddy gooide zijn lange benen over de zijleuning van de sofa. Hij zei dat het provocaties zijn om meer bevoegdheden voor politie en leger af te dwingen. Bepaalde kringen willen dat.
‘Dan lijkt het me nog eerder dat de communisten de macht over willen nemen’, snoof mamma Issa.
‘Of de neonazi’s’, bromde Eddy.
‘Het zijn de Rwandezen, die wraakzuchtige beesten. Zeker weten!
Alia begon al gauw naar het boodschappendoen terug te verlangen. Ze was liever de winkels afgegaan, dan regelrecht naar huis terug te keren om daar van moeder Joe in de armen gedrukt te krijgen en van wie mamma Issa haar pas verloste. Haar komst betekende trouwens alleen dat Alia aan haar huiswerk voor school moest beginnen. De meeste kinderen waren, net al zij, al moe van de psychose die de moorden teweeg hadden gebracht. Hun ouders hadden hen verboden de straat op te gaan en konden niet zeggen wanneer ze dat verbod weer zouden intrekken.
De vakantie begon en toen al iedereen dacht dat de moordenaars tot rust gekomen waren, sloegen zij opnieuw toe: een dode, een gewonde en een buit van zeven kogelvrije vesten.
‘Zeven, jouw geluksgetal’, mamma Issa klopte met haar lange vingers op de krant die op de keukentafel uitgespreid lag.
Alia keek haar aan met een niet-begrijpende blik. Ze was al vergeten dat ze ooit weigerde om de cijfers hoger dan zeven te leren.
In augustus reed er nog meer politie door de straten en flitsten er witte Mercedessen, ziekenwagens, voorbij, haastig op weg naar hun doel. Alia vroeg haar vader uit te leggen wat er aan de hand was, zoals hij haar ooit verteld had over de Rumble in the Jungle en de lijken van toen. Maar Eddy schudde zijn hoofd, groef zijn vingers tussen zijn korte dreads en spreidde tenslotte in een hulpeloos gebaar zijn armen.
‘Ik kan het niet’, gaf hij toe. Ik begrijp deze stad niet.’
‘Je zei dat we voor de stad niet bang hoefden te zijn, dat de stad ons thuis is.’
‘Maar deze stad is anders.’
‘Hoe anders? Zeg op! Alsjeblieft… Je kunt to zo fantastisch vertellen over de stad.’
Eddy haalde zijn schouders op en begon onzeker:
‘Dit zal het verhaal zijn van de dieven van kogelvrije vesten. Ik ben degene die het vertelt, Eddy. Eddy uit… uit de stad.
Op een dag klopten er bij de Ridderherberg in de provincie Brabant een paar jonge mannen aan. Ze bestelden biefstuk en champagne. De waardin diende alles op waar ze om vroegen, zoals een goed waardin betaamt. Maar, in plaats van haar te bedanken, sloegen de mannen haar in elkaar en bespuugden ze haar. Daarna hebben ze haar uitvoerig gemarteld, en toen ze dat zat waren, hebben ze haar gedood. Vervolgens gingen ze aan tafel, om op te eten wat zij voor hen had klaargemaakt. Ze aten en dronken en lieten de champagne rijkelijk vloeien.’
‘En zij, wat deed ze toen?’, vroeg Alia.
‘Nou, ze leefde niet meer.’
Het werd Kerstmis en Nieuwjaar, en toen werd er plots een taxichauffeur vermoord.
‘Dezelfde mensen die de waardin vermoord hebben?’, vroeg Alia.
Eddy wilde verder vertellen, maar het verhaal stokte telkens. Hij raakte steeds de draad kwijt als een vrouw die de ladder in haar kous wil ophalen.. Alia schrok zo van haar vaders hulpeloosheid, dat ze zich maar afwendde en deed alsof ze sliep.
‘Dit werd verteld door mij, Eddy’, verklaarde hij ten slotte.
Alia sloot met opluchting haar ogen.
Ze wist niet dat ze die zin toen voor het laatst uit haar vaders mond hoorde. Daarna raakte Eddy zo de kluts kwijt, dat Bastien hem de man met het vertellersblock ging noemen. Eddy probeerde er met Fourmi over te praten. Op een avond ging hij na zijn werk naast haar op de sofa zitten, maar zij deed niet eens alsof ze luisterde. Uit haar bodemloos diepe tas viste ze een folder op die een huidbleekcrème aanprees, een kennisje kon die leveren voor een lagere prijs dan in de winkel, en ze vroeg haar man om geld.
‘Ik heb je vorige week nog geld gegeven’, verzuchtte hij.
‘Het is allemaal opgegaan aan eten’, antwoordde ze snel.
‘Levensmiddelen worden door Issa gekocht, en ik lever de rijst. Waar heb je dat geld aan uitgegeven?’
‘Er zijn hier zo veel muilen te voeden, denk jij dat die paar franken die jij naar huis brengt genoeg zijn?!’, verhief Fourmi haar stem.
Alia verborg haar hoofd onder de deken. Moeder schreeuwde de laatste tijd steeds vaker tegen vader, viel tegen hem uit bij de minste aanleiding. Toen dat de eerste keer gebeurde, zweeg Eddy verbaasd. Fourmi had hij van die kant nog niet leren kennen. Het stille meisje was getransformeerd in een luidruchtige vrouw en zelfs haar huid veranderde nu: die werd steeds lichter. Het haar dat zij vroeger opgestoken droeg in een wrong van kleine vlechtjes, had ze nu ontkruld en gebleekt. Het raakte al gauw beschadigd en daarom kocht ze een blonde pruik. Eddy kon met zijn vrouw niet meer vrijen zoals vroeger, want ze verbood hem haar hoofd aan te raken. De pruik was belangrijker, de begeerte van haar man beschouwde ze als de gesel Gods.
Deze avond zei Eddy niets, maar hij verliet de woning en sloeg de deur achter zich dicht. Alia sliep al bijna toen haar vader de deur van de kamer die ze met Joe deelde voorzichtig opende en haar door de kier zei dat ze zich moest aankleden. Het blijft onduidelijk of Fourmi hoorde dat zij ondanks het late tijdstip met z’n tweeën naar buiten gingen, maar het is een feit dat ze haar hoofd niet om de deur van de woonkamer stak om te kijken wat er gebeurde. Ze stapten in de bus, één van de laatsten die deze avond nog reden. De duisternis sloot zich om hen heen, de weg naar het souterrain van mamma Issa leek oneindig lang. Van die nacht heeft Alia alleen een paar losse indrukken onthouden: de patchoeligeur van de deken waar tante haar mee toedekte, de koude muur waarbij het bed stond en de gesprekken tussen haar vader en zijn zus. Het bewustzijn van Alia rafelde uiteen in het ritme van opeenvolgende momenten waarop ze wakker werd, de woorden van de volwassenen raakten vervlochten met haar droom en leidden haar rond door plekken en tijdperken die ze niet kende.
Ze leidden haar naar het ouderlijk huis van Eddy en Issa. Alia droomde dat ze op haar hurken ging zitten achter een leren bank, naast zich zag ze hen beiden, niet veel ouder dan zijzelf. De bank was groot en duur, net als alles in dit huis dat ingericht was naar Europees voorbeeld, alleen de kleding van de vrouw paste hier niet. De vrouw droeg een rok met oranje bloemen erop, een bloes met pofmouwtjes genaaid naar originele Congolese snit en op haar hoofd een bonte, gevouwen hoofddoek.
‘Mamma, mamma’, jammerde één van de kinderen, de kleine Eddy of Issa. Alia begreep dat de vrouw die ze zag hun moeder − haar grootmoeder dus – moest zijn.
Een man trok de riem uit zijn grijze pantalon. Hij begon zijn vrouw te slaan. Hij sloeg systematisch, afwisselend van links en van rechts als een ervaren tennisser met backhand en forehand. Zijn bewegingen waren automatisch, alleen een grijns om zijn lippen verried dat bij deze handeling emoties in het spel waren. Na een tijdje raakte hij bezweet en verschenen er onder zijn oksels vlekken op het overhemd. Uiteindelijk liet hij de vrouw knielend op de vloer achter en ging hij weg.
De kinderen hielpen haar overeind, veegden het bloed van haar elleboog en slapen en brachten haar naar de slaapkamer. Ze legden haar op het bed van Issa en bedekten haar met een laken. De moeder bleef met opgetrokken knieën liggen aan de muurkant, de dochter hield de wacht op de rand van het bed. Tegen de ochtend dommelden de kinderen in en toen ze wakker werden, was hun moeder al, zoals gewoonlijk, bezig in de keuken. Met geen woord repte ze over de gebeurtenissen van de afgelopen nacht. Broer en zus gingen voor haar staan en onthulden hun plan: moeder moest scheiden van de vader. Als dit niet lukte, moest ze vluchten en zij gingen dan – uiteraard – met haar mee.
‘Als dit maar ophoudt’, vanuit haar driehoekig gezicht keek Issa met haar grote ogen op naar haar moeder.
‘Als hij jou maar niet meer slaat, mama’, voegde Eddy eraan toe.
Toen begon de moeder tegen hen tekeer te gaan. Dat ze het niet moesten wagen nog een keer zo tegen haar te spreken. Dat ze zich niet moesten bemoeien met zaken die ze niet begrepen. Ze konden zich maar beter met school bezighouden. In dat geschreeuw klonk zo veel haat door dat ze ervan schrokken. Zíj waren het die ze haatte. Ze had hen gehaat vanaf het moment dat ze geboren werden, ze hadden dit al jaren gevoeld. Uiteindelijk pakten ze hun biezen en verlieten ze het huis: Issa vertrok naar Europa, Eddy begon met zijn stadsverhalen rond te trekken door het Congolese platteland. Keerde hij naar Kinshasa terug, dan logeerde hij bij zijn vriend, de beeldhouwer Restjes.
‘Onze moeder hield niet van ons’, stelde Eddy vast.
Alia trok haar oogleden een klein stukje open – ze lag op het bed in het souterrain onder een deken die een scherpe geur van patchoeli afgaf. De lamp wierp een vale lichtkring op de tafel waarop mamma Issa met haar ellebogen steunde, haar driehoekige gezicht gericht op Eddy.
‘Ze was bang om van ons te houden’, antwoorde mamma Issa langzaam. ‘Onze vader kon haar elk moment terugsturen naar het platteland en dan zou ze ons nooit meer kunnen zien.’
‘Ze bereidde zich daarop voor vanaf het moment dat ze ons ter wereld had gebracht’, knikte Eddy. ‘Haar hart versteende om te voorkomen dat het zou breken. Soms, als ze naar vader keek, liepen de kouden trillingen over mijn rug. Ze was geen slachtoffer, integendeel: ze was een strijdster, maar onze vader bleek een te sterkere tegenstander voor haar. Deze strijd kon niet anders worden uitgevochten.’
Alia viel opnieuw in slaap. Toen ze wakker werd, dwaalde de vraag door haar hoofd of Fourmi ook bang was dat Eddy haar terug zou sturen naar Kongo, naar het dorp van waar hij haar naar Kinshasa had meegenomen. Keek ze daarom liever soaps dan dat ze met Joe speelde? Liet ze daarom Alia haar klusjes opknappen in plaats van met haar te knuffelen? Schreeuwde ze daarom tegen Alia’s pappa − uit angst? Alia wilde het aan mamma Issa of Eddy vragen maar ze waren al gaan slapen.
Aan het einde van de zomer knipte Eddy zijn korte dreadlocks af. Vanaf dat moment schoor hij elke zondagochtend zijn schedel glad. Alia ging dan op de rand van de badkuip zitten en volgde aandachtig de soepele handbewegingen en de lange vingers die het zoemende apparaat stevig vasthielden. Hij stuurde de tondeuse van zijn voorhoofd over zijn kruin naar zijn nek, rond de oren, en dan omhoog, naar zijn slapen toe. Ten slotte streek hij met zijn handpalm over zijn schedel heen en terug en schudde de restjes haar boven de wasbak af. ’s Avonds, als Fourmi Joe ging wassen, hoorde je haar in de badkamer mopperen: alweer moest ze vaders haarrestjes opruimen die achter de kraan waren blijven zitten, aan de randen van de wasbak waren blijven kleven en de spiegel met stippeltjes hadden versierd.
Nadat hij van kapsel veranderd was, werd Eddy ook minder spraakzaam. In plaats van, zoals gewoonlijk, te trainen met de bokszak, begon hij voor de tv te hangen. Wanneer Fourmi zich van de soap losrukte en naar de kapper ging om te roddelen, zapte Eddy naar een sportkanaal.
‘Kijk, daar komt een directe! Moet je zien, een hoekstoot, kijk, kijk…’, becommentarieerde hij de bokswedstrijden. ‘Nou, had ik het niet gezegd?! Hij leidt de aandacht van de tegenstaander af met losse stoten, straks gaat hij met een combinatie van stoten aanvallen. Zie je wel? Ik had gelijk!’
De zorgvuldigheid van Eddy’s formuleringen was verdwenen, wat hij zei klonk niet langer uitdagend, maar futloos, zijn observaties hadden hun scherpte verloren. Alia kon het niet meer aanhoren.
‘Vertel over Ali en Foreman, pappa’, vroeg ze soms.
Maar Eddy aaide haar alleen achteloos over haar hoofd.
‘Dan over Joe Frazier, alsjeblieft!’
‘Zwarten zijn niet alleen maar boksers’, flapte hij een keer eruit.
‘In plaats van te zeggen wat zij niet zijn, vertel dan wie zij wel zijn’, mamma Issa stak haar hoofd de kamer in, in haar hand hield ze een kom waarin ze eieren met suiker roerde.
‘Ze kunnen zijn wat ze maar willen’, verhief Eddy zijn stem.
De hand van mamma Issa verstijfde. ‘Je weet toch dat dat niet waar is. Maar geeft haar voorbeelden van onze helden, je hebt toch in de dorpen een heleboel Congolese verhalen verzameld.’
‘Toch niet om ze te herhálen, maar om ze te hervertéllen! Schrijvers lezen klassieke literatuur om te leren schrijven, ik heb geluisterd naar de klassieke vertelkunst, ik heb deze kunstvorm bestudeerd. Maar ik ben geen verhalenverteller van het platteland. In de stad ben ik in mijn element. Ik ben Eddy uit Kinshasa, een stadsbard’, zuchtte hij ongeduldig. De laatste tijd raakte hij snel geïrriteerd.
Mamma Issa zei niets, ze hief alleen haar ogen op naar de hemel. Die dag had ze nepwimpers gezet die haar ogen, die van zichzelf al groot waren, nog groten lieten lijken.
‘Waarom wil je dat ik deze kitsch aan het kind verkoop?’, wond Eddy zich op.
‘Als jij het niet doet, wie moet haar anders vertellen over onze geschiedenis?’, antwoorde mamma Issa geërgerd. ‘Op school in België leren ze helemaal niets over Congo! Wel over de Belgische koning Leopold II die de beschaving naar de “wilden” bracht! Be-scha-ving! Ze leren niets over onze cultuur, over wie wij waren geweest voordat ze onze handen begonnen af te hakken. Geen enkel woord over acht miljoen vermoorde Congolezen. Gaat dit je niet aan? Het is ook jouw strijd!’
Alia’s vader stond op van de sofa en een poosje later sloeg de voordeur in de gang met een harde klap dicht. Alia bleef op het bed zitten en luisterde aandachtig naar de tv-geluiden afkomstig vanachter de muur. Fourmi verbood haar om ’s avonds televisie te kijken, ze stuurde haar bijna tegelijk met Joe naar bed. Alia’s protesten leverden niets op. De volgende dag, als de kinderen op school over een film praatten, durfde Alia niet toe te geven dat ze hem niet had gezien, omdat ze op dezelfde tijd moest gaan slapen als haar vierjarige broertje. Wel leerde ze om films te “kijken” door naar de dialogen te luisteren. Ze onthield complete uitdrukkingen, later haalde ze die op school aan en deed ze alsof ze de inhoud van de film kende. Formuleringen zoals “handen omhoog!”, “ik hou van je, maar…”, of “de kwestie is ingewikkeld” sijpelden samen met het Frans door in haar taal in plaats van de verhalen van Eddy.
’s Avonds laat sloop Eddy haar kamer in en ging zitten op de rand van haar bed.
‘Zal ik je een verhaal vertellen?’, vroeg hij.
Ze keek hem aan maar wist niet wat ze moest antwoorden. Het verhaal van de film achter de muur had haar in zijn greep. Ze spitste haar oren en probeerde de dialogen op te vangen, ook al wilde de pech dat ze deze dag uit de andere kamer vooral gegil hoorde. Fourmi keek naar een horror over zombies.
‘Ik zie dat je een eigen manier hebt om schaapjes te tellen’, grinnikte Eddy toen hij de tweestrijd van haar gezicht las. ‘Tel je witte of zwarte schapen?’.
‘Witte’, reageerde Alia verbaasd.
‘Ooit heeft Muhammad Ali de witte dingen opgesomd en hij stelde vast dat alles wat wit is, als goed wordt beschouwd: Jezus, engelen, de paus, het Witte Huis – de zetel van de Amerikaanse presidenten. En alles wat zwart is, slecht: de zwarte kat die ongeluk brengt, het zwarte schaap dat niet bij de kudde past.
‘Sneeuwwitje is wit.’
‘En de duivel zwart.’
‘Maar hij draagt altijd witte handschoenen’, Alia was de film aan de andere kant van de muur allang vergeten en liet zich meeslepen door het spel.
‘Ja, zodat hij zijn handen niet bevuilt bij zijn smerige daden. Weet je wat betekent “iemand zwartmaken”?’, Eddy boog zich over Alia: ‘Iemand een slechte naam bezorgen’. En “witte boorden”’? Ken je die uitdrukking?’
Alia raakte zijn werkoverhemd aan. Op de kraag was een rode veeg zichtbaar, maar de kraaghoekjes waren zorgvuldig gestreken door Fourmi die alleen deze huishoudelijke klus uit eigen beweging deed en dan ook nog met zichtbaar plezier. Wanneer ze de hete strijkbout over de witte stof liet gaan, leek ze − volledig opgaand in deze handeling − op Joe die een blokkentoren bouwt.Ze stak er alleen haar toen niet bij uit.
‘“Witte boorden” worden mensen genoemd die hoofdarbeid verrichten’, legde Eddy uit.
‘Zoals jij!’
‘Nee, ik doe fysiek werk. Wat voor boord ben ik dus?’
‘Een zwarte!’
Eddy barstte in het lachen uit. Joe mompelde iets in zijn droom, de pluche duizendpoot met rinkelende voelsprieten viel door de spijlen van het ledikantje. Eddy maakte een gebaar als wilde hij bukken om de knuffel op te rapen maar wuifde uiteindelijk alleen met zijn hand.
‘Ik ben een blauwe boord’, richtte hij zich tot Alia. ‘Op blauwe boorden zie je het vuil minder.’
Alia wilde antwoorden dat je op witte boorden inderdaad alles kunt zien, want zijn kraag was besmeurd met iets roods, maar in plaats daarvan vroeg ze, ‘Wat is nog meer zwart?’
‘Verhalen.’
‘En wit?’
‘Een “marriage blanc”, een soort schijnhuwelijk.’
‘Wat betekent “schijnhuwelijk”?’, Alia trok haar knieën op.
‘Dat leg ik je wel uit als je groter bent’, Eddy stond op en ging richting deur.
‘Ik ben al groot!’
‘Als jij zo groot bent als ik, dan gaan we daarover praten’, wierp Eddy haar toe en trok de deur achter zich dicht.
Eddy heeft Alia nooit uitgelegd wat een schijnhuwelijk inhoudt. Een tiental jaren later mocht ze het zelf aan den lijve ondervinden.
======
Wij bedanken de vertalers en de auteur voor de toestemming om dit fragment op onze site te kunnen plaatsen.