In mei 2017 verscheen bij De Bezige Bij een vertaling van de roman van Maja Wolny, getiteld Zwarte Bladeren (vertaald uit het Pools door Steven Lepez). De Poolse editie verscheen vorig jaar in juli als Czarne liście. De Bezige Bij schreef over dit boek het volgende:
“Spannende en opzienbarende roman over twee verdwijningszaken die meer met elkaar te maken hebben dan op het eerste gezicht lijkt. De Pools-Joodse Julia studeert fotografie in Brussel, kort voor de Tweede Wereldoorlog. Door de lens van haar professionele camera is ze getuige van de turbulente gebeurtenissen die Europa in de jaren veertig in een vernietigende maalstroom storten. Zo vereeuwigt ze de grootste naoorlogse pogrom, waarbij in de Poolse stad Kielce 42 Joden omkwamen. De dag ervoor was de kleine Henio vermist geraakt en de massa geloofde dat de jongen door Joden was vermoord.
Vijfenzestig jaar later stelt Weronika, historica aan de Universiteit van Kielce, tot haar ontsteltenis vast dat haar tienjarige dochter spoorloos verdwenen is. Net als bij de vermissingszaak van destijds worden de stadsbewoners meegesleurd in een mengeling van complottheorieën, haat, angst en mediahysterie. Voor Weronika zelf leidt de verdwijning ertoe dat pijnlijke feiten uit haar liefdesleven en familiegeschiedenis opnieuw worden blootgelegd.”
Hieronder publiceren wij een fragment uit dit boek:
Het is al twaalf uur geweest. Ik heb mijn buik vol van het thuiszitten.
Ik besluit om Laura te verrassen door haar op school op te halen. We zullen een ijsje gaan eten, zoals elke eerste dag van de vakantie. Ik zal ook de kans hebben om afscheid te nemen van mevrouw Ewa. Ik stap de zonovergoten straat op. Wat een prachtig begin van de zomer! Het begin van een gelukkige periode in het leven met een kruik vol gouden munten waaruit nog geen enkele cent is weggenomen. Waar heb ik dat ooit gelezen, misschien bij Balzac? Zo voelen Laura en haar klasgenoten zich natuurlijk. Ze hebben het schooljaar met een groots gebaar beëindigd en vertrekken juist om de zomer te veroveren.
Ik ga op de speelplaats zitten. Het is bijna één uur. Over enkele ogenblikken zal er een vrolijke schare tienjarigen met sproeterige gezichten worden uitgespuugd. Deze kinderen volg ik al vanaf de eerste klas – de getaande Olek en Alek, Eliza en Anja, en de andere meisjes waarover Laura vaak vertelt. Opeens blijft mijn blik rusten op de vuilnisbak aan de schoolpoort; het niet-sluitende blikken deksel raakt iets wat mijn scherpe oog onmiddellijk heeft geïdentificeerd als de ’s ochtends gekochte Little Rose. Ik doe de vuilnisbak open, en daar is de geur van zomerse verrotting. Ik grijp de mooi ingepakte orchidee, en loop lichtelijk verontrust in de richting van de turnzaal, waar de leerlingen juist naar buiten begonnen te komen. Ik tel hoofden; negen, tien, vijftien, negentien. De volledige klas, met uitzondering van Laura. Ze is vast met de leerkracht aan het praten, ook al voel ik in het diepste van mijn ziel dat mijn dochter daar niet is. Ik zal haar Little Rose niet kwalijk nemen, ik beloof het – ik probeer met het lot te onderhandelen, ook al weet ik dat ik niet veel zal bereiken. Ik tref mevrouw Ewa aan, die juist de zaal aan het sluiten is. Ze werpt me eenzelfde vragende blik toe als ik haar. Laura is niet gekomen om het decor op te ruimen; niemand heeft haar op school gezien. Ik neem snel afscheid van de leerkracht, terwijl ik haar de geredde orchidee in handen druk. Mevrouw Ewa roept me na dat ze naar Laura zal vragen bij Aleksander, de conciërge, en bij andere ouders die hebben geholpen. ‘Misschien is Laura gewoon thuis op u aan het wachten…’ probeert de verwarde leerkracht mij gerust te stellen; haar eerlijke blik verraadt een grote bezorgdheid. We weten allebei heel precies dat Laura niet zomaar zonder een woord verdwenen kan zijn. Ik loop door de lege straten van de stad, de van mensen ontdane Sienkiewicz- en Paderewskistraat, voorheen Buczkastraat. Zweet stroomt van mijn voorhoofd. Ik spreek mensen aan en laat hun een album zien vol foto’s die rust en gelukzaligheid uitstralen; nog maar een week geleden zijn ze op de schommel genomen. Met een hoop die zichzelf graag bedriegt, omdat ze weet dat de werkelijkheid te pijnlijk is, val ik mijn huis binnen. Ik doorzoek de woning. In mijn gedachten verbeeld ik me dat Laura verstoppertje met me speelt. Uiteraard zal ik haar die stomme grap vergeven. Vergeven, mocht ze verstopt in de kast zitten, zoals toen ze te weten kwam dat we niet naar Berlijn zouden gaan voor de feestdagen. De kamer van Laura ruikt als een zoete mengeling van kamillezeep en een verzameling van kleurrijke potloodgummen, haar beddengoed lijkt warm. Ik kijk naar de verweesde pluchen figuurtjes, die in het donker troost verschaffen en slechte dromen verjagen, in nood mee onder de lakens worden genomen om tegen stevig dichtgeknepen ogen aangedrukt te worden.
Maja Wolny
Maja Wolny (1976, Polen) is schrijfster en journaliste. Ze begon haar loopbaan als chef literatuur bij het weekblad Polityka. In België werkte ze als correspondente, boekhandelaar, museumdirecteur en columniste. Ze debuteerde als fictieauteur in 2009. Zwarte bladeren is haar derde roman en de eerste die in het Nederlands verschijnt.
Wij willen graag De Bezige Bij en Maja Wolny bedanken voor de toestemming voor publicatie van het bovenstaande fragment.