“In april 1970 werd de West-Duitse ambassadeur Graaf Karl von Spreti in Guatemala door rebellen ontvoerd en zes dagen later doodgeschoten. Het zou de aanzet zijn voor een van de meest omstreden verhalen van de Poolse journalist Ryszard Kapuściński. Vanachter zijn bureau in Mexico-Stad volgde hij de berichtgeving over de moord in de internationale pers. Hij was verbijsterd. Volgens hem werd ‘het publiek misleid door journalisten’ die nimmer de waarheid over dictaturen en guerrillabewegingen openbaar maakten. ‘De dood van de ambassadeur’ is door critici opgevat als het vergoelijken van politieke moord. Wiktor Osiatynski, nota bene een vriend van Kapuściński, schreef: ‘Hij rechtvaardigt het begaan van moord zolang het in naam is van een strijd tegen uitbuiting, onderdrukking en dictatorschap.’ Aan de andere kant ziet Kapuściński-biograaf Artur Domosławski dit als een ‘sleuteltekst die inzicht geeft in de wereldbeschouwing van de verslaggever’.
Lees en oordeel zelf.
Deze nieuwe Fosfor longread verschijnt gelijktijdig met de bloemlezing ‘De draagbare Kapuściński’, zijn beste reportages gekozen en ingeleid door Fosfor auteur Frank Westerman.” (bron: http://www.uitgeverij-fosfor.nl/longread/de-dood-van-de-ambassadeur).
Stichting Literatura bedankt de uitgeverij Fosfor voor de toesteming voor de publicatie van dit fragment op poolseliteratuur.nl.
RYSZARD KAPUŚCIŃSKI
DE DOOD VAN DE AMBASSADEUR
(een fragment uit hoofdstuk 2)
vertaald uit het Pools door Ewa van den Bergen-Makała
‘(…)
Zes jonge guerrillero’s ontvoerden Karl von Spreti naar een onbekende plek en voor enkele uren daalde de stilte neer over de stad.
Degenen die over geschiedenis schrijven besteden te veel aandacht aan opzienbarende momenten en onderzoeken in onvoldoende mate de perioden van stilte. Zij missen de feilloze intuïtie van de moeder wanneer ze hoort dat het in de kamer van haar kind plotseling stil is geworden. De moeder weet dat deze stilte iets vervelends betekent, dat achter deze stilte iets schuilgaat. Ze haast zich om in te grijpen, omdat ze het in de lucht hangende onheil voorvoelt. Zowel in de geschiedenis als in de politiek vervult de stilte dezelfde functie. De stilte is een voorteken van rampspoed en vaak ook misdaad. Het is hetzelfde politieke gereedschap als wapengekletter of een toespraak tijdens een meeting. Voor tirannen en bezetters is de stilte een noodzaak. Zij letten er goed op dat hun oeuvre door zwijgen wordt omgeven. Zie hoe het kolonialisme steeds de stilte koesterde. Met welke discretie de Heilige Inquisitie te werk ging. Hoe dictator Leónidas Trujillo (Dominicaanse Republiek) de publiciteit sterk mijdde.
Wat een stilte wordt er uitgestraald door landen met overvolle gevangenissen! Over de staat van Anastasio Somoza (Nicaragua) – stilte, over de staat vanFrançois Duvalier (Haïti) – stilte. Hoeveel inspanning moeten deze dictators zich getroosten om de ideale stilte te handhaven die men telkens weer probeert te verstoren! Hoeveel slachtoffers brengt dat met zich mee, hoeveel kosten! De stilte stelt haar regels en eisen. De stilte vereist dat concentratiekampen op afgelegen locaties worden gebouwd. De stilte vereist een enorm politieapparaat en een leger verklikkers. De stilte eist dat de vijanden van de stilte plotseling en spoorloos verdwijnen. De stilte zou graag willen dat haar rust door geen enkele stem werd verstoord: noch geklaag, noch protest, noch verontwaardiging. Daar waar zo’n stem te horen is, slaat de stilte met alle macht toe en herstelt de oorspronkelijke toestand, dat wil zeggen de toestand van stilte.
De stilte is in staat zich te verspreiden en om die reden gebruiken we uitdrukkingen als ‘omgeven door stilte’ ‘of ‘er heerste alom stilte’. De stilte is ook in staat in gewicht toe te nemen en daarom spreken we over ‘het gewicht van de stilte’, zoals we het hebben over het gewicht van vaste stoffen of vloeistoffen.
Het woord stilte wordt doorgaans geassocieerd met woorden als kerkhof (de stilte van het kerkhof), slagveld (de stilte van het slagveld), kerker (de stilte van de kerker). Deze woordcombinaties zijn niet toevallig.
Vandaag de dag heeft men het vaak over de strijd tegen lawaai, de strijd tegen de stilte is echter belangrijker. Bij de strijd tegen lawaai is rust voor de zenuwen in het geding, bij de strijd tegen de stilte het menselijk leven. Iemand die veel lawaai maakt wordt door niemand vrijgepleit of verdedigd, daarentegen wordt degene die in zijn land de stilte oplegt, beschermd door een apparaat van repressie. Dat maakt de strijd tegen de stilte zo moeilijk.
Het zou interessant zijn om te onderzoeken in welke mate de wereldmedia hun diensten verlenen ten behoeve van informatievoorziening en in welke mate ten behoeve van stilte en zwijgen. Van wat is er meer: van datgene dat wordt gezegd of van datgene wat niet wordt gezegd? Men kan uitrekenen hoeveel personen werkzaam zijn op het gebied van reclame. Maar als men eens zou uitrekenen hoeveel personen zich met handhaving van de stilte bezighouden? Welke groep zou dan talrijker zijn?
Als ik in Guatemala naar een lokale radiozender luister en alleen maar liedjes, bierreclame en slechts één bericht vanuit het buitenland hoor, dat er in India een Siamese jongenstweeling is geboren, dan weet ik dat deze zender in dienst van de stilte werkt. In dienst van de stilte werken de elkaar opvolgende dictators van dit land, hun protectoren uit Miami en Boston, het leger en de politie ter plaatse. Daarom opent Eduardo Galeano zijn boek over Guatemala (Guatemala, país ocupado?) met de volgende zin: ‘Guatemala is, net als heel Latijns-Amerika, slachtoffer van een complot van stilte en leugen.’ Inderdaad, in de geschiedenis van dit land vallen van tijd tot tijd lange perioden van stilte.
Guatemala werd een republiek ten tijde van grote rampspoed: in Midden-Amerika heerste op dat moment een cholera-epidemie. Ze bereikte haar hoogtepunt in 1837 en teisterde steden en dorpen. In de greppels langs de weg lagen dode mensen, gestorven tijdens hun poging de ziekte te ontvluchten. Het thema van de langs de weg achtergebleven lijken zou tot op de dag van vandaag de hele geschiedenis van Guatemala blijven vergezellen. De hervormingsgezinde liberaal Mariano Gálvez was gouverneur van de provincie Guatemala die toen deel uitmaakte van de Federale Republiek van Midden-Amerika. Gálvez richtte brigades op van grafdelvers die van dorp naar dorp liepen om de doden te begraven. Een jonge Rafael Carrera werd de leider van een van deze brigades. Carrera was herder, vervolgens varkenshandelaar. De epidemie woedde alom, Carrera zag overal de dood. Carrera was een trouwe kerkganger. In de kerk hoorde hij priesters preken, dat de ziekte door liberalen en democraten werd verspreid. Zij vergiftigden de waterputten en het rivierwater teneinde de Indianen en Mestiezen uit te roeien. De priesters haatten de liberalen, omdat de liberaal Gálvez seculiere scholen wilde stichten en probeerde te knabbelen aan de kerkelijke eigendommen. De kerk in Guatemala was fanatiek reactionair en bekrompen.
Beïnvloed door deze propaganda besloot Carrera een heilige oorlog te ontketenen. In het begin bestond zijn leger uit veertien grafdelvers, halfnaakte Indianen op blote voeten gewapend met oude musketten. Het leger vertrok richting de hoofdstad. Tijdens die mars sloten zich nieuwe brigades grafdelvers aan. Vooraan de stoet liepen drie monniken die houten kruisen droegen. Al plunderend en kerkliederen zingend bereikte de colonne zijn bestemming en na een korte strijd namen de grafdelvers de stad in. Carrera vond in het paleis van Gálvez diens generaalsuniform dat hij direct aantrok. Lange tijd kon hij echter geen schoenen bemachtigen. Gestoken in een uniform, maar nog steeds op blote voeten, riep Carrera zichzelf uit tot de president van Guatemala. Hij maakte Guatemala in 1838 los van de federatie en stichtte een afzonderlijke staat.
Carrera werd president op zijn drieëntwintigste en regeerde gedurende zevenentwintig jaar over Guatemala, tot aan zijn dood. Tot het einde van zijn leven leerde hij lezen noch schrijven. Hij was een obsessieve dweper en alcoholist. Hij lag met uitgespreide armen op de grond in de kerk, dronken, en viel zo in slaap. Achterdochtig, somber en met een eeuwige kater. Hij verbood te glimlachen in zijn aanwezigheid. Degenen die glimlachten liet hij executeren.
‘Het regime van Carrera heeft ontelbare slachtoffers gemaakt,’ schrijft historicus Fred Rippy. Ontelbare. Maar hoeveel precies? Dat weten we niet. Tienduizend? Honderdduizend? Guatemala telde destijds minder dan één miljoen inwoners. Heeft Carrera het inwoneraantal met de helft of slechts met een kwart gereduceerd?
We weten het niet, want met het stichten van Guatemala introduceerde Carrera het gebruik van de handhaving van stilte. Hij veranderde het land in ‘een groot concentratiekamp dat voor de aristocratie en de Kerk werkte’ (Cardoza y Aragón). Carrera was dronken, kreeg stuiptrekkingen en overleed. Volgens sommigen stierf hij aan dysenterie, volgens anderen uit angst bij de aanblik van de duivel.
Carrera werd opgevolgd door Vincente Cerna. Ook een tiran, maar omdat hij minder dronk en trachtte te leren lezen, krijgt hij van de historici een hoog cijfer. Cerna regeerde zes jaar lang tot 1871, het jaar van de Commune van Parijs. De zesendertigjarige generaal Rufino Barrios pleegde toen een coup en nam voor een periode van veertien jaar de macht over. De nieuwe president confisqueerde de bisschoppelijke landgoederen en huizen, die hij vervolgens onder zijn kennissen verdeelde (de helft van de gebouwen en landgoederen in de hoofdstad van Guatemala was destijds eigendom van de religieuze orden).
Barrios beschouwde de Indianen, die destijds negentig procent van de bevolking uitmaakten, als het grootste onheil van Guatemala. Hij droeg de dorpshoofden op zich te civiliseren door het dragen van een frak. De dorpshoofden probeerden de verordening te boycotten, maar degene die zich ertegen verzette werd onthoofd. Uiteindelijk hield de belangstelling van de president voor de Indianen op. Hij vond hun aard ‘laag en verachtelijk ‘ en meende dat alleen de immigranten uit Europa in staat waren Guatemala tot een modern land om te vormen. Barrios liet Italianen, Zwitsers en Fransen komen. En ook vierhonderd Duitsers. Geleidelijk aan begonnen de Duitsers de belangrijkste rijkdom van Guatemala, koffie, te monopoliseren. Tot die tijd was koffie de enige bron van inkomsten voor een groot deel van de lokale boerenstand. Vanaf die tijd startten de Duitsers, ondersteund door Barrios’ leger waarin ook veel officieren Duitser waren, met het uitzetten van boeren en het oprichten van grote koffieplantages. Maar het verbouwen vereiste veel handwerk. Dus vaardigde Barrios in 1880 een wet uit tegen landloperij (Ley de Vagancia). In de praktijk liet deze wet slavernij toe: elke politieagent of soldaat had het recht een langs de weg lopende Indiaan op te pakken (hij loopt langs de weg, dus is hij een landloper) en hem naar onbezoldigde dwangarbeid op een plantage te dirigeren. Dankzij deze praktische wet begonnen de Duitse plantages direct voortreffelijk te draaien.
Al wordt Barrios door sommige historici beschouwd als de Grote Vernieuwer, toch blijft het moeilijk te delen in hun enthousiasme. De generaal veranderde het land in een kamp van zware dwangarbeid. Bij de bouw van wegen en spoorwegen kwamen tienduizenden mensen om. Voor dat werk werden massa’s boeren bijeen gedreven, met touwen aan elkaar gebonden zodat ze niet konden ontsnappen. Een van Barrios’ ambtenaren richtte zich tot de provinciegouverneur met de volgende boodschap: ‘Ik stuur vijfentwintig vrijwillige wegarbeiders naar u toe. Ik verzoek u vriendelijk de touwen terug te sturen.’
In 1898 werd president Justo Barrios vermoord door advocaat Estrada Cabrera die vervolgens zelf president werd. Zelfs een terughoudende historicus als Hubert Herring bestempelt de advocaat als ‘een moordenaar en een dief’. Estrada omringde zich met magiërs en bereidde zelf de brouwsels waarmee hij zijn tegenstanders vergiftigde. Hoogstwaarschijnlijk was hij een perverse persoonlijkheid: hij nam plaats in zijn comfortabele fauteuil en keek naar executies, zoals wij nu naar een interessante voetbalwedstrijd op televisie kijken. Dana Munro schrijft in haar boek The Five Republics of Central America, dat hij voor deze spektakels zijn vrienden uitnodigde. Estrada’s regime wordt door Munro als volgt omschreven: ‘Het uitgebreide apparaat van de geheime politie observeert alles wat zich in de republiek afspeelt. De van vijandigheid jegens de dictator verdachte personen worden bespioneerd door buren, bedienden of de eigen familieleden. Het is zelfs gevaarlijk om in privégesprekken over politiek te praten. Een vooraanstaande persoonlijkheid kan niet veel vrienden hebben, dit om geen verdenkingen te wekken. Verdachten belanden in de gevangenis waar ze later op geheimzinnige wijze uit verdwijnen.’
Gedurende de tweeëntwintig jaar van zijn dictatuur heeft Estrada zijn land gedrenkt in bloed. Hij leek onaantastbaar. ‘Hoewel gehaat in heel Midden-Amerika, toonde hij zich steeds zelfverzekerd omdat hij de steun van Washington genoot,’ schrijft Thomas L. Karnes in The Failure of Union. In ruil voor deze steun gaf Estrada de helft van Guatemala weg aan Amerikaanse concerns. Hij verkocht niet, maar gaf weg. Hij gaf hen de spoorwegen, havens, elektriciteitscentrales en de telegraafdienst. En bovenal opende hij in 1901 de deuren voor de United Fruit Company en schonk dat bedrijf de beste gronden van zijn land.
Vanaf dat moment begon de strijd tussen het Amerikaanse en het Duitse kapitaal om de kolonie genaamd Guatemala.’